19
„Ra! kom Ra, zit nou op”.
Raatje antwoordt niet.
„Kom nou Raatje, mot je niet naar bed ? of
je nou hier blijft zitte, geeft toch niks”.
Levie pakt haar bij ’r armen, wil ,haar optillen.
Nu schijnt Raatje wakker te worden, springt op,
duwt hem van zich af.
»Kom je nou te bed, Raatje ?”
Qa weg!---- ga uit me oogen, ik kan je niet
zien !
„Toe Raatje”, kalmeert Levie, „windt je niet zoo op, ga nou naar bed”.
Even is ^e stil, hijgt naar adem.
Toen gillend:
„Ik walg van je!......je bent mijn ongeluk!....
Als je an me lijf komt, vermoor ik je, versta je. dèt, bult!.... ploert!____rot-kriek!”
Levie komt op haar af, de hand opgeheven :
„Ik waarschuw je, maak het niet te erg, want ik ontzie je niet”.
„Hé, hij ontziet niks, raak me eens an, doe me eens wat, dat durf je niet, daar bin je te veel misbaksel voor!”
Levie vliegt toe, wil haar slaan, Raatje spuwt hem in zijn gezicht, pakt hem beet, maakt de deur open en smijt hem in het portaal, sluit de deur.