13
„Nee! Nee ! dat ken ik niet”, snikte Raatje.
„Je ken niet”, „je ken niet”, schreeuwde haar moeder, »addesjem, je bent toch niet...?!”
„Ja!” huilde Raatje.
»Och God!” „och God!” zei juffrouw Pampel nu ook huilend, „wat moet dat worden”.
Raatje was opgestaan, lag nu met haar knieën op den grond, het hoofd op een stoel te huilen. En het lichaam heftig schokkend, klonk het herhaaldelijk : „Ik heb zoo’n hekel aan dien bochel” och Flip : „ik heb zoo’n hekel aan dien bochel”.
II.
Raatje en Levie waren getrouwd.
’t Was maar een kleine gassene, d’r was ten eerste niet veel geld en ten tweede had Raatje er ook geen „kop naar”.
Ze woonden nu op Marken, op een klein kamertje, dat maar vijf kwartjes per week kostte, want Levie werkte nog steeds niet, ging met handel en verdiende niet eens het hoog-noodige.
Raatje kon zich in dien toestand niet schikken, hopend op een leven van uitgaan en pleizier hebben,