VOORWOORD
Het kienen - ook wel lotto genoemd - was bij joden in het vooroorlogse Amsterdam een populair en levendig beoefend spelletje. Het aantrekkelijke van het spel lag vooral in het feit dat de 'oproeper' de kiennummers - 90 in totaal - niet bij getal noemde, maar aanduidde met humoristische, anecdotische en van vindingrijkheid getuigende benamingen ('codes') die in de loop der tijd in zwang waren geraakt. Van de spelers werd verwacht dat ze de afgeroepen benaming tot het betreffende kiennummer konden herleiden, wat niet altijd eenvoudig was omdat er aan het coderepertoire steeds nieuwe vondsten werden toegevoegd. Die codes vonden hun oorsprong in klanknabootsing, of in woordspelingen, of in vrije associatie, of in verwijzingen naar bepaalde personen en gebeurtenissen, of waren gebaseerd op de getalswaarde van letters uit het Hebreeuwse alfabet. Voor sommige kiennummers bestonden meerdere benamingen. Zo kon het kiennumer 19 bijvoorbeeld worden afgeroepen als: Nee Katrien, of als Kuiperstraat of als Goed Jontev.
In het boek Voordat ik het vergeet heeft Meyer Sluyser een treffende beschrijving gegeven van een avondje kienen in de huiselijke kring:
'Kien-avonden zijn hoogtepunten in het gezinsleven. In de buurt speelt iedereen altijd kien. Elke avond. In alle gezinnen. Arm of rijk, ze kienen.
De maaltijd is genuttigd. De borden zijn gewassen. Er staat
een ketel thee op tafel.
'Zullen we gaan kienen?'
'Haal jij de blaadjes maar.'
'Wie roept op vanavond?'
'Zal ik wel doen.'
De oproeper houdt de zak met kiendopjes op de schoot. In den blinde grijpt hij telkens een tolletje, kijkt en roept dan het cijfer op.
Wanneer op een van zijn blaadjes alle nummertjes op één na zijn afgeroepen, kondigt de tijdelijke eigenaar van het kartonnetje aan:
3