Het is de opwekking van een van mijn jonge Amsterdamsche vrienden, actief in de Zionistische jeugdbeweging, die mij aan het schrijven zette van deze kleine kroniek van bevindingen en bezinnigen aangaande een veertiendaagsch verblijf temidden van de zoo deerlijk geslonken Joodsche gemeenschap van Amsterdam.
Wellicht dat de lezer iets heeft aan de indrukken van een, die betrekkelijk buiten zijn kring en dagelijksche zorgen staat; immers, vreemde oogen zien soms scherper dan de oogen die gewend zijn geraakt aan het dagelijksch beeld om zich heen — bovenal, als het oogen der liefde zijn.
Intusschen is de schrijver zich bewust dat deze impressies, èn de wijze waarop zij vorm hebben aangenomen, ten zeerste subjectief zijn. Bovendien: rhapsodisch en zelfs aphoristisch, voor zoover zij slechts grepen zijn van datgene dat hem het naast ter harte ging; een compleet beeld te geven pretendeeren zij allerminst. Maar tevens beoogen zij meer dan een verslag der zichtbare dingen; zij willen óók den neerslag geven van Joodsche gezindheden en spanningen, van de problematiek der schamele resten van het Nederlandsche Jodendom. Als zoodanig hebben zij mogelijkerwijs eveneens waarde voor de kleine brokstukken der Kenéseth Jisraël buiten Amsterdam en wellicht ook voor sommigen, die niet tot de Joodsche gemeenschap behoorend, haar worsteling om stoffelijk en geestelijk zelfbehoud met een warm hart gadeslaan.
* ♦ *
Er zijn verscheidene maanden verloopen sinds ik mij aan het schrijven zette van deze opstellen; velerlei andere werkzaamheid en allerhande stoornis vertraagden den arbeid en zijn voleindiging. En ook de weg van de studeerkamer naar de drukpers was, door verschillende omstandigheden, met oponthoud bezaaid. Ik geloof niet, dat dit ten nadeele der leesbaarheid zal blijken. Het verschafte, bij een finishing touch, de gelegenheid afstand te nemen van de eerste felle bewogenheid, wat de objectiviteit van indrukken en beschouwingen ten goede moge komen. En anderzijds schonk
9