De vorst hij dorst
naar heel je trog.
7. Schoonheid.
Charme.
Raffinement.
8. Je ranke lijf een palmentent.
Je borsten lijken zachte bessen.
9. Ik klim in je takken. Ik grijp
in je tressen.
Als trossen zijn je borsten geurig.
Je ademtocht als appels fleurig.
/ 32/