HOOFDSTUK III
1. Vannacht
op mijn legerstee zocht ik die mij mint maar die ik niet vind.
2. Ik sta op
en doorkruis de stad langs elke straat langs ieder pad
die ik wil vinden die ik ging zoeken in alle hoeken hem vond ik niet.
3. Wel troffen mij wachters op hun ronde door de stad:
Hebt gij kunnen vinden mijn schat, die ik minde?
4. Ik ben hen maar nauw voorbij daar vind ik
die mij bemint.
Nu houd ik hem vast en laat hem niet vrij.
Voor ik hem plechtig leid naar het huis van mijn moeder. Naar het echtelijk slaapvertrek waar ’k eens ben verwekt.
/ 13 /