HOOFDSTUK II
1. Hier ben ik:
een roos van Saron, een lelie der dalen.
2. Als een lelie in de hagen jij mijn lief onder de maagden.
3. Als appelboom onder de bomen zo mijn vrind onder de 2onen.
In zijn schaduw was het heerlijk toeven.
Kon mijn keel
zijn zoete vruchten proeven.
4. Hij brengt mij naar wijngelag.
Zijn liefde vaart onder eigen vlag.
5. Sterk mij met koeken.
Voed mij met appels.
Want ziek van liefde ben ik.
19/