— 79 —
getal menschen weet te bezorgen, waarbij allen, zoowel regeerders als onderdanen inbegrepen moeten zijn.”
„Alle gecompliceerde en elkander tegensprekende motieven voor goede verhoudingen, zijn op een enkel principe der handelingen terug te voeren, hetwelk door zijne voorlichtende werkzaamheid, het oude verdorven systeem overbodig maakt en ten slotte zich in alle deelen der wereld zal oplossen. Dit principe is het geluk van het eigen-Ik, goed begrepen, en gelijkvormig verwerkelijkt, hetgeen slechts kan worden bereikt door eene verhouding, waarin het geluk van de menschheid bevorderd wordt. Want iedere macht, welke het wereld-al beheerscht en doordringt, heeft de# menschen zoo gevormd, dat zij progressief, van uit eene toestand van onwetendheid, tot eene van intelligentie moeten opklimmen, welker grenzen de menschen niet bepalen kunnen; zoodat zij bij dit voortschrijden eerst ontdekken moeten, dat hun individueel geluk slechts door het groeien en het uitbreiden van het geluk van allen hen omgevenden, groeien en toenemen kan.”
Het is Owen’s onomstootelijke overtuiging geweest, dat de wereld alleen door deze erkenning kan worden verbeterd, dat slechts naar die verhouding waarin het streven der menschen naar eigen geluk of de liefde tot zich zelf geleid wordt, deugdzame en zegenrijke handelingen overwogen kunnen worden. En zoowel karakter' als opvoeding, berusten bij den mensch op de erkenning van die waarheid. Owen was er van overtuigd, dat de menschen tot nog toe eene valsche opvoeding hebben gehad; valsch onderricht en valsch gevormd zijn geworden en dat daaruit, alle menschelijke ellende is geboren geworden. Owen geloofde der menschheid van deze waarheid te kunnen overtuigen, al had hij zelf, eveneens een slechte en onware opvoeding gehad. Want hoezeer dat laatste ook het geval is, toch maakt hij zich niettemin sterk, dat het zijn meergevorderd inzicht was, dat hem der menschheid thans aldus kon doen beleeren.
Owen’s overtuiging was het, dat aan elke maatschappij een zeker karakter kon worden gegeven, hetzij goed of kwaad, hetzij vernuftig hetzij dom, en dat de middelen daartoe zoo goed als in handen waren, van hen die invloed konden uitoefenen op den gang van zaken in de wereld. Die middelen moesten echter nu worden aangewend. Het was een feit, dat drie-vierde gedeelte van de gansche bevolking van Groot-Brittanje en Ierland behoorde, tot die der arbeidenden. Men liet het echter toe, dat het karakter van die menschen werd gevormd zonder eenige leiding, onder omstandigheden, die hen