Joodse immigratie. De tegenwoordige bevolking was groot genoeg om te kunnen zeggen dat aan de belofte voor een nationaal-tehuis (geestelijk middelpunt) was voldaan en dus zou de immigratie moeten worden stopgezet of tot onbetekenende proporties worden teruggebracht. Daartegenover beoogden de Joden dat het mandaat bedoelde in Palestina een werkelijk tehuis te scheppen, dat daartoe een Joodse meerderheid de enige mogelijkheid was en dat dus de immigratie (zoals nadrukkelijk in de opdracht vastgelegd) door de mandataris verder moest worden bevorderd.
Dat aan Engelse zijde niet de uitvoering van het mandaat of een bepaalde interpretatie daarvan bepalend waren, maar de algemene lijn van de politiek van het Ver. Koninkrijk in het Midden-Oosten is zonder meer duidelijk.
De Engelse autoriteiten trachten hun zienswijze in ieder geval te handhaven, desnoods met geweld. Dit heeft geleid tot een van de schandelijkste bladzijden uit de geschiedenis van de na-oorlogse wereld. Bij honderden, neen bij duizenden, stroomden wanhopigen uit de kampen voor Verplaatste Personen, naar de kusten van de Middellandse Zee, teneinde naar het eigen vaderland te gaan en een nieuw leven op te bouwen. De enige plaats waar deze „overlevenden” heen konden gaan zonder duidelijk te merken dat zij te veel waren en „jammer genoeg ook niet vergast” was Palestina. Bovendien hadden hier „velen van de weinigen” de enige familieleden. Onder deze omstandigheden groeide de spanning om eindelijk de kooi open te breken en de vrijheid — de echte vrijheid — tegemoet te gaan bij de mensen in de kampen, terwijl
52