op tegen de Joden. Me : de vijanden van gisteren tegen de bondgenoten van gisteren. „Een dawar - geeft niets,” zegt mijn vriend, die ook vanmiddag moest uitrukken. „Wij speler, het wel klaar.”
Zouden zij het klaar spelen?
Het waren Joodse winkels die in brand gestoken waren en de mensen van de Haganah waren gearresteerd.
Waar kwam dat wonderlijk zelfvertrouwen vandaan?
Ik had het vaker ontmoet bij Joden. Ook de mensen die in 1942 uit Amster dam op transport gingen, „vrijwillig” d.w.z. dat zij niet van huis gehaald werden, maar zichzelf meldden, hadden een wonderlijk vertrouwen gehad in de toekomst. Zij geloofden vast: „Wij houden het wel”. — Wat was er van hun geloof geworden? Mijn overwegingen waren in de ogen van mijn vrienden defaitistisch en ik ontkende het niet.
De ervaring had mij geleerd dat vaak niet de rechtvaardige wint — maar de sterkste.
„Wacht af en je zult zien dat ons vertrouwen op onze eigen kracht een goede basis heeft. Vergeet één ding niet — wij weten waar het om gaat. Wij zijn door niemand opgestookt en wij strijden niet alleen voor ons eigen voordeel.”
„Nirreh — wij zullen zien,” zei ik. „De tijd zal het leren.”
De tijd heeft het geleerd. Zij hebben gelijk gekregen — na hun dood — zij wisten waarom de strijd ging en zij wisten waartoe zij bereid waren. Zij voelden zich de opvolgers van de pioniers die vroeger hadden moeten strijden tegen de rotsen en de malaria en plunderende Arabieren. Zij voelden zich als een scha-
Een Staat herrijst 4
49