WIE immer van Jeruzalem gedroomd heeft, wiens jeugdherinneringen vervuld zijn van de stad der gouden poorten en torens, voor hem heeft het zien van Jeruzalem niet alleen iets van een ontmoeting, maar van herkenning. Het is alsof dit alles reeds bekend was en een antwoord vormt op een vraag, die in het eigen hart immer leefde en trilde bij de klank. Jeruzalem - Jeroesjalajim.
Duizenden beschreven reeds de bonte veelkleurigheid van de bevolkingsgroepen. Hier leven Joden uit Boecharest en Marokko, uit Smyrna en Kiew, uit Amsterdam en Johannesburg, uit Warschau en Berlijn.
Maar daarbij blijft het niet — ook de laatste Ka-raieten wonen hier — de Armenische Christenen hebben er Kerken en huizen — de Abessijnse Kopten lopen er in vreemd habijt — Grieks Katholieke en Rooms-Katholieke geestelijken schrijden door de straten, waar de Arabische lastdragers luid schreeuwend zich een weg banen, terwijl de gelukkiger effendi’s van een dolce far niente genieten al zuigend op de nar-gilèh voor de ingang van hun koffiehuis.
13