„De Inspecteur vindt het wenschelijk, dat jullie de zakken leeg maken. Het is zeer onaangenaam voor degenen die geen schuld hebben, doch als de dader zoo laf is zich schuil te houden, moeten we hier wel toe over gaan.”
Plotseling weerklinkt een hevig gesnik, dat uit de achterste bank der klasse komt en een angstig-bevende stem roept:
„Ik heb ’t gedaan, mijnheer, maar ik heb nog maar de helft.”
„Jij Koos,” zegt streng het Hoofd. „Yan jou had ik zooiets het allerminst verwacht. Kom hier, en breng alles mee.”
Schoorvoetend, met beschaamde kaken, schuifelt bolwangige Koos de bank uit en begeeft zich naar het Gerecht.
Drie paar oogen kijken vol gestrengheid op den knaap voor hen neer, en die van den agent maken den meesten indruk op hem.
Dan diept de schuldige uit zijn zakken een klein appeltje op, waarin reeds een hap is gegeven.
Hij legt het met bevende vingers op tafel voor hem neer en snikt:
„Mn moeder koopt... altijd bij ’m ... en gisteren ... wou ie ... er me nog ... een geven ... en ... dat heef ie niet... gedaan ... en nou ... heb ik ... 7m ... genomen...”
Yoor een scherp opmerker is op het gezicht van den Inspecteur een glimlach te bespeuren.
„Ga maar weer zitten, Koos,” zegt het Hoofd der school. „Het is hier blijkbaar niet om jou te
197