je de macht verliest over je houding en allerlei bokken schiet, die je zonder dit verkeerde idee zeker niet geschoten zoudt hebben.
Je komt op een verjaardags-visite een kamer binnen. Dagen van tevoren heb je al gemopperd tegen je huisgenooten, dat jij niet van zoo'n opzit en pootjesgeverij houdt, maar er is geen ontkomen aan, je moet er heen.
En dit moeten, is juist zoo goed voor je, want als je je ging onttrekken aan allerlei dingen, die je door je verlegenheid liever niet doet, dan zou je nooit die losse manier van je te bewegen krijgen, die zoo gemakkelijk is en je in het leven zoo goed te pas komt.
Je gaat dus noodgedwongen naar de verjaarsvisite. De kamer is vol gasten, die in druk gesprek met elkaar zijn.
Als je nu even rustig kijkt waar de jarige zit, dan kun je juist van dit moment, waarop allen met elkaar bezig zijn, gebruik maken om losjes naar binnen te drentelen en je heilwensch af te steken.
Maar in het voorop gezette idee, dat iedereen plotseling naar jou kijkt, struikel je over het kleed, trapt een dame juist op haar gevoeligste teentje en zie je nog kans een kleedje op een klein tafeltje aan je taschje te haken, zoodat een kopje thee over den grond buitelt.
Met een kleur als een boei, tol je neer op een stoel, weigert alles wat je gepresenteerd wordt, omdat je doodsbenauwd bent, dat je de petits fours, waar je dol en dol op bent, niet behoorlijk uit het papieren bakje kunt werken. Ze zien er zoo zalig uit en je snoeplust is groot!
Je hebt stierlijk het land en als de gastvrouw je iets vraagt sla je uit louter verlegenheid over en wordt onverschillig in je antwoorden. Je voelt het, hoe alle dames denken: „wat is dat meisje onopgevoed, zoo heel anders dan onze dochters!”
't Maakt je razend en je zou in huilen kunnen uitbarsten.
126