Mijn vrouw kon er zo angstig van zijn en dan praatte ze maar van soldaten... Nét of er soldaten aankwamen, zei ze. Maar dat was de wind. Altijd over die soldaten tobde mijn vrouw, dat de kinderen huilen gingen en riepen...: "moeder, u maakt ons bang!"
Op een nacht werden we opgeklopt... zoals ik jullie vanavond heb opgeklopt... Maar we lagen al in bed, boven... Goed gegrendeld was de deur, niemand kon erin... De wind woei om 't huis... Maar duidelijk hoorden we roepen en kloppen... De kinderen waren opgestaan en huilend kwamen ze in de kamer... bang... "vader, vader ze kloppen." Mijn vrouw, rechtop in bed, keek me aan, met zulke ogen... en ze vroeg maar "wat zal 't zijn, wat zal 't zijn?"... Duidelijk door de wind hoorden we zacht kloppen en zacht roepen... Geen rumoer van véél mensen was er. Maar dat kon je toch niet vertrouwen. 't Was meer gezien, dat er zó geklopt werd in de nacht, zacht als van een verdwaald mens, die een dak zoekt... En als je openmaakte stond er een tróép achter de deur en sloegen ze je dood... plunderden... moordden de boel uit... Maar opeens zegt m'n dochter'... zij daar, wenkte z'n hoofd naar Saartje... 'vader, zei ze, ik hoor een kind huilen. We luisterden allemaal en toen de wind even lag, hoorden we 't ook. Een kind, zei m'n vrouw, maak open de deur... een kind zal ons geen kwaad doen... Maar nóg vertrouwde ik 't niet.
Toen ineens hoorde ik een jongensstem roepen naar boven, in onze eigen taal. Jodenkinderen moesten 't zijn, die daar beneden in de nacht tegen ons donkere huis opriepen... En ik liep de trap af... 'k was tóch nog niet gerust en grendelde af...
Een stevige meid stond daar, met verregende kleren en verwaaid haar, zonder hoed en zonder mantel, 't Was een Christen-boerenmeid, dat zag ik dadelijk. Maar op de arm hield ze een schreeuwend klein kind, dat blauw was van de kou, en een klein jongetje, met grote, strakke ogen... véél te wijze ogen voor zo'n kind... stond naast haar...
Vóór ze vroegen, had ik ze al binnengelaten, de deur gegrendeld. Van boven af, ziende dat er geen gevaar was, riepen mijn vrouw en kinderen... Met de meid, die 't kind droeg, 't jongetje aan de hand, kwam ik de trap op, bracht ze in de kamer. De kinderen legden we
58