ren, toorn-bibberde z'n stem. De vader, peins-neerziend op de grond, gebogen luisterend, de handen op de knieën, knikte soms, weemoedig, iets afwezig glimlachende.
De Jood vertelde hoe de avond was vallende, zonder dat hij gegeten, gedronken, een uur gerust had. Want al maar verder had hij voortgejakkerd, in angst van vóór de nacht geen Joods gezin te vinden, en de heilige Jomtof-nacht te moeten slapen gaan in 't klamme gras aan de wegkant, alleen, als een hond...
Z'n monotone stem, als aanhoudend klagend, somberde door de kamerstilte, waarin de kinderen, met hoogrode gezichten van warmte en spanning, ademden hoorbaar door halfopen mond, ogen strak op de Jood gericht. Toen ineens vroeg Bram, helder-op, met z'n frisse stem, haperig voor 't jargon, dat hij weinig sprak en van verlegenheid luid: hoe hij hün huis dan gevonden had.
'Als de doodsengel in Egypte,' luguber-schertste de Jood terug, maar de vader, bevreemd, herhaalde Brams vraag: 'hoe 't mogelijk was?'
'Hoe 't mogelijk is? De huizen heb 'k langs gekeken of'k de mezoezo zag op de deuren. Een Jood, dacht ik, heeft 'n mezoezo. Een Jood zonder mezoezo is geen Jood, moet van mij óók niet hebben...'
Daar glimlachten ze allemaal van op en stil voor zich heen, vroom zei de moeder, dat 't dan toch maar goed was, die mezoezo, al werd erom gelachen, dat 't hier toch een mens-in-nood had geholpen...
De kinderen, onbewust, wendden de ogen naar de binnendeur, waar ze 't blikken gebodenhuisje tegen de post gespijkerd zagen en de Jood, met weke ontroeringsstem, zei zacht op moeders opmerking:
'Omein...'
Saar, met haar nerveuze mondje en fantastische ogen kwam, in haar mooiste school-Hollands:
'Maar, menéér, vertelt u nu eens wat van Rusland...'
Glimlachend keek de Jood in 't opgewonden-frisse gezichtje met de wijdopen, vochtige ogen. Hij verstond niet wat ze zei, hoorde alleen de klank van de woorden. Maar onder 't haar-aankijken vertroebelde z'n blik, vertrok z'n gezicht in vreemd-nerveuze sidderin
56