moeide of onzekere voeten was er in de donkere winkel.
En in 't lichte kamertje wendden ze allen het hoofd naar de deur, star-angstig, of daar achter iets gruwelijks spookte. Maar de vader stond op en hard klinkend z'n stem door de spanningsstilte, zei hij tegen Joop, die ook opgestaan was:
'Blijf zitten, Joop, 'k zal zélf kijken...' Hij deed de winkeldeur open, zodat er breed in de donkerte het lamplicht viel met vreemde effecten op toonbank en aan de zolder hangende mansbroeken, waarvan de pijpen steunloos schenen te zweven. Voor de toonbank stond een vreemd uitziende man, die gretig z'n gezicht het licht toegewend hield.
De vader, na even wantrouwig toeven op de drempel, deed snel een paar stappen vooruit en zonder uiterlijk blijk van verrassing, stak hij de hand uit en zei eenvoudig: 'Sjoloum Aleigem.' En de vreemdeling antwoordde: 'Aleigem Sjoloum.'
Met hoffelijk-gastvrij handgebaar wees daarop de vader de vreemdeling de deur, van waarachter het licht kwam, en liet hem voorgaan, naar binnen...
De gezichten, nu in uiterste spanning, van moeder en de kinderen zag de binnenkomende naar zich toegekeerd, maar die spanning bedaarde, en rustig werden de trekken. De moeder stond op en ernstig zei de vader: 'Een zwervende Jehoedi, die Jomtof-avond komt meevieren.'׳ Moe-hijgend knikte de vreemdeling, 't Was een oude man, lang en wat gebogen. Vuile, mistklamme kaftan, waaraan modder-klodders kleefden, slobberde hem tot onder aan de benen, en de voeten, in plompe, dik beslijkte laarzen, staken daaruit.
Op het grijze gekrul van z'n haar, omhoog geduwd door prop-pige, vuilwitte halsdoek, stond een verkaalde Russische muts, die de haren boven 't voorhoofd blootliet. Daar waren ze wit, als de baard, die neergolfde over z'n borst, ruige massa, stug op de ruigte van de kaftan.
Z'n gezicht, met de zwakjes hijgende, halfopen mond en de moe-neergeslagen ogen, wat wezenloos lijkend zo, stond hij, als een ge
54