9
zwammen, die teer en bleek daar groeiden uit vocht en donkerte van den nazomer af tot in de Mei. Beneden aan de voorzijde was hun woonkamer, ruim maar laag, stoffig en bedompt. Het ruige en halfvergane kleed scheen met den vlöer, de meubels met het vloerkleed saamgegroeid. Alles in die kamer was duister en zwaar, er waren geen bloemen en geen lichte gordijnen, geen spiegelend meubel en geen luchtige snuisterij. Portretten van grootouders hingen aan de wanden en schenen als de klok daarmede één geworden.
Wat haar vader buitenshuis deed en waarvan ze leefden wist Heieen niet, er werd daarover nooit gesproken, zij vroeg er niet naar. Uit haar moeders verhalen, waarvan ze in later jaren wel geloofde, dat zij ze maar gedroomd of gelezen had, wist ze dat haar moeders familie rijk en aanzienlijk was geweest en daarna door onverstand tot armoe vervallen, en dat er vele kleine broertjes en zusjes waren gekomen en weer gegaan, zoodat zij nu nog maar met drie anderen overig was, de kleine broertjes en de oudere zuster. Zij drieën waren slank en bleek met blonde haren, maar de zuster kort en plomp, ze ging niet naar school en bij dag het huis niet uit, tegen den avond nam vader haar mee en wandelde met haar langs de rivier. Soms zat ze een volslagen dag in een hoek van den zolder op den grond, knaagde aan haar handen en bewoog grommend het lijf in bochten. Al haar