47
in en ze reden weg. De broertjes kwamen, verschrokken van 't gekrijt, met ontstelde gezichten naar beneden; in de kamer bleven vergeten de gordijnen neer en het lamplicht vocht zwak en bleek tegen den zwellenden dag. De broertj es gingen naar school en Heieen bleef met moeder alleen en deze ging aan haar werk in den jachtigen draf en met den ijlen, afwezigen blik, die Heieen kende van haar benauwde avonden. Herhaaldelijk draafde ze haar bed, dat voor het raam stond, wezenloos voorbij. Heieen hoorde het schuifelen van haar adem, dat naar zacht steunen leek en voelde haar rokken langs zich wapperen. Ze wilde er niet aan denken, wendde zich af, keek in de frissche ijlten van blauw en wolken omhoog en verheugde zich, dat de boomen al knoppen zetten. Even brak de zon nog door, en Heieen sluimerde in en werd niet wakker, voor de broertjes weerkeerden van de school.
Een korten tijd daarna ging zijzelf ook weer naar school terug en kwam er in de hoogste klas. Een paar dagen tevoren was haar oom thuis geweest en had met den vader over haar gesproken. Heieen zou onderwijzeres worden, was gezegd, omdat ze dan op haar achttiende jaar op een fatsoenlijke manier voor zichzelf kon zorgen. Heieen nam alles aan, wat over haar werd besloten. Het begrip: toekomst, gloorde bleek in haar aan. Ze zou voortaan niet langer van den eenen dag in den anderen leven. Dit alleen bleef haar bij.