236
zekerheid geheel willen bezitten, doch ze dorst zelfs niet vorschen, ze had óók wat van zijn aandacht gewild, doch ze dorst het niet pogen, daarom groette ze stroef en koel en ging alleen naar huis.
Het was tot nu toe in Heieens leven zoo geweest, schoon ze vele vrienden had gehad, dat ze nimmer zelfstandig eenige moeite had gedaan een man te naderen. Geen man had haar ooit sterk bekoord, geenen man had ze ooit begeerd—, dit was geheel en al verklaarbaar uit haren aard. Ze was geen lichtbewogen meisje, op zinnelijk avontuur belust, ze begeerde zich toe te wijden om vereerd te zijn, om deel uit te maken van eens anders leven en daarin onmisbaar te worden, teneinde in het gevoel van die onmisbaarheid een schijn van grondslag en doel te verwerven in een onvast en wankel leven, teneinde door het andere bestaan het levend besef te behouden van een eigen bestaan, en aan de radeloosheid te ontkomen. Doch die drang was pas dan opgewekt, als iemand haar zocht te winnen, omdat hij haar klaarblijkelijk verlangde voor zijn geluk of noodig had tot zijn behoud. Dan rees ze plotseling uit de diepten der wanhoop tot een glanzend, bloeiend leven, wist ze elk ding stellig en zichzelve God-gelijk; in het voluit verwerkelijken van wat hare vreugde en haar bestemming leek, middel en doel tegelijkertijd, achtte ze niet langer de persoonlijkheid van wien haar aanzocht, mat zijn waarde of