88
dat heel gelukkig was omdat zij voor zich met anderen te zamen een waarheid bezat. Vaak had ze Heieen gesproken over den band der algemeene broederliefde en de zekerheid des eeuwigen levens, die in haar gemeenschap te vinden waren en getracht Heieen in haar geluk en haar voldaanheid te doen deelen, maar Heieen was er tot haar smart niet in geslaagd. Het andere, wat oudere meisje, werkte niet voor haar onderhoud, ze ging met lieflijk-kwijnenden oogopslag, gekleed in teeder-kleurige, sleepende gewaden door het huis, lag in den avond op een divan tusschen spreuken-boeken in wit en goud bij een matte lamp en liet zich door de oude vrouw bedienen. Heieen had in den beginne tot haar opgezien, aanvankelijk troost van haar gehoopt en verkreeg die niet, doch ze meende teederheid te zullen vinden en die met al den hartstocht van haar hart te mogen beantwoorden.
Heieen was geboren en opgevoed tusschen teruggetrokken ouders en kleinsteedsche of boersche menschen, die van vriendschap niet wisten, althans niet gewaagden, geen ander onderscheid maakten dan tusschen eigenen vreemd, dorpsgenoot en onbekende, en wier stroeve ingetogenheid uiterlijk genegenheidsvertoon geheel en al buitensloot.
Heieen had zich nooit tusschen die meer beschaafde en verfijnde, ietwat verweekelijkte menschen in betere kringen bewogen, waar de