ii7
slaagde de vriendelijkheid en de genegenheid der mannen dan die der vrouwen te winnen, ging haar dankbare wedergenegenheid als een warme en krachtige stroom naar hen uit. Het duurde niet lang, en toen wist ze al wel, dat een man met een glimlach veroverd en met een vriendelijk woord beloond is. Een verschiet van vreugde bloeide voor haar open, bestond er inderdaad iets blijders in de wereld om elkaar mee rijk te maken dan een glimlach en een vriendelijk woord? Ze gaf in overdaad van haar overdaad en ontving vleierijen als wedergave. Thuis overdacht ze die, proefde peinzend de woorden, die openlijk of bedekt haar lieflijkheid prezen, en ze herinnerde zich het eerste gedichtje van haar eerste vriendje,... haar oogen als zachte, blauwe vlammen, haar glimlach bekoorlijk.... Was dit alles zoo, was dit werkelijk zoo? Was ze niet leelijk en linksch en onaanzienlijk, zooals ze het had gewaand bij haar pronkerige nichtjes? En zouden de menschen en hun liefde dan daarmee te winnen zijn? Had ze misgetast hopend en misgetast wanhopend? Zou ze nog langer naar de menschen opzien met oogen, die edelmoedigheid en trouw beloofden, nu ze wist, wat met bekoorlijkheid te winnen is? Zoo groeide in Heieen het voornemen, zooveel mogelijk te bekoren, ten einde zooveel mogelijk genegenheid te winnen.
Het weinige geld, dat Heieen overhield, besteedde ze in vele kleine gaven aan ouden, armen