10
ker en woest als rotsen en ravijnen gedacht.
Heleen's vader was forsch en stil, zijn handen alleen waren smal en zacht, hij lachte zelden, maar als hij lachte, deed die lach Heieen goed tot in haar hart en ze lachte mee, met vochtige oogen, doch ze hield niet van haar moeders drukke vroolijkheid, die maakte haar schichtig en stil en doofde gemeenlijk in dagenlange neerslachtigheid uit.
Over dingen als braaf oppassen, plicht-doen en vooruitkomen werd in huis nagenoeg niet gesproken, Heieen dacht er uit zichzelf nimmer over na. Ze was van aard meegaande, fel en onverzettelijk alleen tegen geringschatting en dwang, van aanleg bevattelijk; het schoolleven deerde haar dus niet, straf was iets dat daarbij uitteraard behoorde en geen indruk op haar maakte, evenmin als het preeken en praten vooraf en daarna. Wanneer ze haar vader haar rapporten van de school toonde, lette hij weinig op de waardeeringen voor vlijt en goed gedrag en Heieen nam gauw genoeg die geringschatting voor het een en het ander over, zonder dat dit evenwel van invloed op haar doen en laten werd. Belooning of bijzondere lof voor hooge cijfers kwam niet voor, zoodat Heleen-zelf ook daaraan weinig waarde hechtte.
In de klas had ze geen vriendinnetje, doch speelde met elkeen die haar vroeg zonder bijzondere voorkeur, ze plaagde niemand en deed in wreedheid jegens dieren en gebrekkigen niet mee, doch