DE KLAS VAN TWAALF
oude heer Van Zanten was vroeger rijk geweest.... maar al het geld was opgegaan aan Nel’s vader en moeder. Ze hadden het niet bepaald op een verkeerde manier opgemaakt, maar dom, dom.... onverstandig weggeven en dure reizen.... studie-reizen.... hij had altijd uitvindingen willen doen. De grootvader was óók een beetje vreemd, hij dichtte, stel je voor, Latijnse verzen, werd er verteld, maar niemand had ze ooit gelezen. Dus wat die Nel voor een opvoeding had gehad, dat hoefde je niet te vragen. Een bespottelijk kind, met haar „hogere sferen”.
Van de rest kwam eigenlijk niemand voor haar in aanmerking. Het malle Jodenkind uit de uitdragerij, met haar jurken van het jaar nul en haar vriendin.... ja, nu zag je toch weer duidelijk, wat ma altijd zei: soort zoekt soort.... die twee konden helemaal buiten beschouwing blijven.
Dan was er Tine Maas. Ze kende haar van catechisatie, haar vader gaf piano-les, maar ze leek saai en ze had bijna geen kleren.
Verder dan nog die twee zusjes of nichtjes. De langste, die de oudste leek, die had wel iets nets over zich. Maar je moest het natuurlijk eerst wel héél zeker weten. En dan, je kreeg waarschijnlijk de andere op de koop toe en die leek haar een kinderachtig wurm. Zó verrukt, zó vereerd met de aanstellerige fratsen van die oude Adelink. Och, maar die twee reisden toch ook heen en weer, dus daar had je vanzelf niet veel aan. En dan zat daar achteraan nog zo’n soort boerentrientje.... niemand kende haar, zij kwam uit Oudveen en reisde ook heen en weer.... die had nog geen één keer van haar papier opgekeken, erg hard schoot ze niet op, ze werd hoe langer hoe warmer en onrustiger. Ze had haar straks even met Nel van Zanten horen praten, in zo’n echte boerse dreun.... dus veel bijzonders zou dat ook wel niet zijn.
Wat nu verder over „Huiselijk Geluk”? Zou ze er iets bij te pas kunnen brengen van tante Agaath, die gezelschapsjuffrouw was bij een dame van adel en tegen wie
16