het ware rechtsgevoel onbruikbaar en zelfs schadelijk. Zoo zal elk streven naar de Eenheid, naar het Absolute, naar ,,God", ten slotte blijken te zijn en wel noodzakelijkerwijs: Individualisme — en elke collectiviteit het Eenheid-blinde, waarin zich de Eenheid vergeet — het eerste doodsbestreving, het laatste levensbestreving.
Dit Eenheidzoekende karakter te willen zien in het individualisme is, we weten het, in strijd met de gewone opvatting, die juist ,,individualisme" als een aanslag op de Eenheid aanmerkt en als zoodanig veroordeelt, door de begripsverwarring, die in een collectiviteit ten onrechte een Eenheid ziet. Zoodra deze is uit den weg geruimd en elke collectiviteit, elke uniformiteit, gedemonstreerd als de projectie van ons dogmatisme, een levensnoodzaak, maar waaraan bezwaarlijk iets te ,,ideali-seeren" valt, en waarin de ware redelijkheid en de ware rechtvaardigheid niet toegelaten kunnen worden, moet de zedelijke beoordeeling van ,,individualisme" noodzakelijk zich wijzigen. Doch eveneens zal zich de redelooze minachting voor de slechte maatschappij in hen die ondoordacht en boven mate het individualisme plegen te idealiseeren, dienen te wijzigen, zoodra alle idealisme is onderkend als doodsbestreving, waartegen de maatschappij, vertegenwoordigend ons aller zucht naar zelfbehoud (geestelijk en stoffelijk) fnuikend en belemmerend rrwel optreden. En ten slotte laat dit inzicht niet de geringste plaats meer over aan droomen van een ,,rechtvaardige maatschappij". Een goede maatschappij is evenmin denkbaar als een ,,ware leugen", of een levend lijk, of een niet-waaiende wind. Want zooals ,,leugen" de naam is voor het onware, en ,,lijk" de naam is voor het doode, en ,,wind" voor het waaiende, zoo is ,,maatschappij" de verzamelnaam van ,,het slechte", dat uit het afzonderlijk leven is, 't welk zich in ,,slechtheid" staande houdt en welks betere helft ,,dood" heet.
Alles wat we plegen te noemen het goede, de rechtvaar- ' digheid, de wijsheid, de ware zedelijkheid zal steeds moeten optreden als individualisme, als oppositie, als verzet. Want het is krachtens zijn functie op den dood gericht en de maatschappij op het leven.
We willen dit, zij het ook beknopt, nog eens demonstree-ren aan de kunst, voor zoover ze een zedelijk of intellectueel karakter draagt en dus beteekenis hebben kan voor het leven
50