dat hij nimmer kan weten, wat hij wil, omdat hij, iets willend, tegelijk vele andere daarmee samenhangende en in hun consequenties niet te overziene dingen will Daarom ook leert men ons ,,den man uit één stuk" te eeren — terwijl de mensch, naar Sokratischen trant, onmogelijk ,,uit één stuk" kan zijn, maar als weerspiegeling van de Eenheid, een verscheidenheid van elkaar opheffende en weersprekende relaties en functies, zoodat daartegenover geen enkel ,,beginsel", geen uniformiteit van handelen stand houden kan. De Eenheid-van- bezinning moet noodzakelijkerwijs uiteenvallen in verscheidenheid van handelen, kan zich nooit als Eenheid laten aanzien.
Curieus is het ook in dit verband op te merken, hoe men ons altijd leert ,,het opbouwende" te zoeken en te eeren, het ,,afbrekende" te vermijden en te minachten — terwijl het ware denken, dat men toch ook beweert te hoogachten, juist leidt tot dat wat men in de maatschappij ,,afbrekend" noemt en in de kerk ,,onstichtelijk" — wat hetzelfde is, immers, ,,stichtelijk" en ,,opbouwend" zijn ook in ons huidig spraakgebruik nog synoniem.
Uit dit alles blijkt, dat de wijsheid overal en altijd een individualistisch, anti-maatschappelijk karakter draagt en dat men den wijze dan ook overal en altijd, zoo hij weigert opportunistisch water in zijn filosofischen wijn te doen — of dezen troebel te maken met onverstaanbaarheid — een dronk tapt uit hetzelfde vat, waaruit de Atheners Sokrates schonken, niet omdat ze kortzichtigen en ondankbaren waren, maar omdat elke organisatie tot haar behoud, het uitnemende uit den weg moet ruimen, daar het uitnemende het opheffende is —; daarvan is de giftbeker het symbool, en ook het Kruis.
En die maatschappij zijn we allen. Evenmin als het voor den redelijke mogelijk is, haar wezen ongegrond te idealiseeren, evenmin is bet mogelijk, zichzelf buiten en boven haar te stellen, en wanneer men in navolging van den hooghartigen Heraklitus, aandeel in het stadsbestuur versmaadt en liever ,,bikkelt met de jongens op de stoepen der openbare gebouwen," dan keert men eenvoudig den rug naar zijn eigen drek, laat men anderen het werk over, waarvan men de resultaten tot eigen lust en profijt, ja tot eigen behoud, voortdurend noodig heeft en gebruikt.
47