maatschappelijke willen aantoonen als de projectie van onzen distinctiedrang, al het individualistische als de projectie van onzen eenheidsdrang. Van de Eenheid uit: de Eenheid streeft naar vergetelheid tot zelfbehoud in het Collectivistische, naar herkenning tot zelfopheffing in het Individualistische.
Laat ons dit aantoonen.
In den door vroegere denkers als Hobbes en Spinoza in hun Staatsfilosofische systemen als den ,,Natuurlijken Staat" onderstelden en beschreven toestand is elk individu voortdurend blootgesteld aan de opheffing van zijn persoonlijkheid in dubbelen zin, daar die z.g. ,,Natuurlijke Staat" niets anders zou zijn dan het beeld der zich in vrije verscheidenheid ontplooiende Totaliteit, in de eeuwige beweging van zelfstelling en zelfopheffing.
Niet alleen de simpele zucht tot lijfelijk zelfbehoud, maar ook de even simpele zucht tot geestelijk zelfbehoud, tot het handhaven van de zedelijke en verstandelijke onderscheidingen, die hem, krachtens zijn instincten (bestemming) de eenige redelijke, de eenige zedelijke schijnen, doet den mensch dien natuurlijken staat schuwen en vreezen, doet hem den (ophef-fenden) denker evenzeer haten als den (opheffenden) moordenaar.
Hij zal dus trachten zijn leven te beveiligen, te consolideeren, door voor de verscheidenheid van belangen, die onophoudelijk de zijne bedreigen, de collectiviteit van belangen in de plaats te stellen. Hij zal zijn geestelijk leven consolideeren, beveiligen, door voor een verscheidenheid van ,,meeningen" en „inzichten" een collectiviteit van meeningen en inzichten in de plaats te stellen. Het voortdurend gevaar van „opheffing" schijnt daarmee dan van hem afgewend.
Zulk een collectiviteit van belangen en inzichten is dan een Maatschappij.
Dat de maatschappijen bestaan door de noodzakelijkheid om uit de onderlinge vijandschap van onzen „natuurlijken staat" verlost te worden en ons rust en veiligheid te verzekeren, wordt reeds door Thomas Hobbes in zijn „Leviathan" erkenden uiteengezet. Ook Spinoza geeft dat in zijn „Staatkundige Verhandeling" toe — en men zal toch van Spinoza bezwaarlijk kunnen zeggen, dat hij „cynisch" of „pessimistisch" was. Wel schijnt het ons, dat Hobbes in mindere mate rekening houdt met
24