I.
DE jonge echtgenoot straalde. Het vrouwtje, naast hem, had met een kinderlijk vertrokken mondje even aan haar champagneglas getipt, daarna met een rillinkje en een lachje het hoofd geschud en het glas schier onaangeroerd naast haar bord neergezet. De jonge mannen wisselden verteederde blikken. Er blonk al in de oogen iets nevelig vochtigs en de gezichten zwollen rood met glimmende koonen boven de stijve glansboorden. Nu de maaltijd ten einde liep, begonnen de ongewone zwarte kleederen te knellen en te benauwen. In hun stoelen leunden ze achteruit en tuurden uit zware oogleden de rook hunner sigaren achterna. Bananenschillen hingen als slappe, afgestroopte huidjes over de randen der dessertborden, in de walmen van sigaren en wijn mengde zich de zoete reuk der aangesneden ananassen, en nog stonden er schalen vol vruchten onaangeroerd. Want de gasten, de acht ongetrouwde collega's en buren van den gastheer, en de administrateur, zijn chef, eveneens ongetrouwd, hadden dezen eersten avond het pas aangekomen Hollandsche vrouwtje verrast met een proefje van alle mogelijke Indische vruchten en gewassen, die de kampongs rondom hun plantages en de verder gelegen passars in de grootere
7