Zo'n afkeuring was gauw verdiend en twee ervan beduidden schoolblijven.
Maar van 't jongetje, dat zo braaf zich had voorgenomen flink te zijn en op te letten, dwaalde onder 't klinken der eerste namen over de stille, gedresseerde klasse van meester, die orde heeft, de aandacht al af naar de witte muurplek, tussen de kaart van Nederland en de scheurkalender. .. waar hij nu zéker wist, dat, als hij dat woord zei, die vreselijke naam, de hand zou te voorschijn komen zoals eens op 't feest van die dronken, slechte koning - ach, de naam van die vorst was 'm ontschoten -en 'r griezelige dingen neerschrijven. Alleen als hij 't zei. En dat gaf 'm de beklemmende sensatie, dat God nu uit de hoogte van de hemel zat te kijken... naar hem alleen, en scherp te luisteren, wat hij zeggen zou...
De andere jongens mochten zeggen wat ze wouen. En ze mochten ook doèn wat ze wouen buiten-school, en ze mochten éten wat ze wouen. Hij niet... hij was anders dan zij... anders in alles. Hij droeg wel kleren als zij... ging wel op dezelfde school... speelde ook wel met hen... maar hij was toch anders. Thuis spraken z'n vader en moeder 'n andere taal, de taal, waarin hij z'n gebeden zei... de voeten aaneen, en 't gezicht naar 't Oosten... juist naar 't Oosten. Tussen hemd-en-kieltje droeg hij 't vierhoekig kleedje van wit-en-zwart met de lange, gele draden... 't arbang-kanfous... en hij wist, dat droeg in de hele klas hij alleen.
Voor hem alleen waren er dagen, dat-ie niet eten mocht, en niet drinken, 't hele etmaal. En hij vroeg zich af of 't om dit-alles was, dat de jongens eigenlijk liever niet met 'm speelden... en hij dacht van wél, begreep alleen maar niet, waarom God de een allerlei dingen verbood, die 'n ander gerust mocht doen, en waarom hij dan juist een Jood moest zijn, die niets mocht. O, en hij was zo innig graag een van de anderen geweest... niets meer dan 'n gewone jongen in de klas, als Niek en Jaap, op wie niemand lette, die gewoon meespeelden - en als ze vochten, was 't om knikkers of een peer, niet om dat akelige schelden - die geen briefjes meebrachten, geen andere feestdagen hadden, op zondag spelen mochten wat ze wouen... wie niet dit en dat verboden was te eten, zoals hem.
67