herinnering aan mijn gezag.'
‘Goede reis, Witte Wittesoen.’
Even keek hij scherp in de ogen van Geertruye. Fronste de wenkbrauwen. Toen reed hij weg aan het hoofd van zijn mannen.
Ze reden tot het begon te schemeren. In een herberg wachtten zij. Er was geen volk in de gelagkamer. Toen de avond gevallen was, hoorden zij twee schrille fluittonen. Witte Wittesoen betaalde de waard voor bier, brood en worst en de verzorging van de paarden. Ze stegen op en reden de duisternis in.
Uit een bosje rees de jonge schrijver Claes Banckertsoen te voorschijn en voegde zich bij hen.
‘Het is dus gelukt, Claes Banckertsoen?’
‘Ja. Iemand zal zijn paard nu wel missen, maar het was toch oproer, zelfs de poort stond nog open.’
'Bedankt, Claes Banckertsoen,’ zei de schout.
‘Geen dank. Wil Geertruye mij?’
‘Ja. Ik wil je als man, Claes Banckertsoen. De schout heeft mij veel goeds van je verteld,’ fluisterde Geertruye.
‘Voor goed en voor slecht, in volle trouw?’
‘Voor goed en slecht, in volle trouw. Ik heb mijn les gehad, Claes Banckertsoen.’
‘Trek naar het Luikse, daar is het rustig.’ zei de schout.
Claes Banckertsoen reikte hem de hand en zei: 'Vaarwel, Witte Wittesoen.’
‘Vaarwel.’
Geertruye mende haar paard dicht naast dat van de schout. Richtte zich op in het zadel en kuste hem vluchtig op de wang.
‘Vaarwel, schout, en dank, dank voor mijn leven.’
‘Vaarwel, Geertruye.’
De duisternis omvatte hen, dof dreunden de hoefslagen. Verstierven.
En in de stilte en de duisternis omklemde de schout nog éénmaal de roede van justitie voordat hij hem brak en de stukken in het struikgewas wierp. Daarna nam hij de brief van de hertog en verscheurde
94