De oude notaris keek haar onderzoekend aan door zijn gouden bril. Zag een licht gerimpeld en verlept gezicht onder een masker van crème en poeder, zag aangeplakte wimpers en getekende wenkbrauwen. Hij betrapte zich erop deze bijzonderheden in z'n gedachten te noteren alsof het een inventaris gold.
Daarom glimlachte hij, toen hij zich even over zijn papieren boog, alvorens te zeggen:
‘Mevrouw, het is moeilijk en tijdrovend geweest u op te sporen. Daardoor zijn er meer dan drie maanden verlopen sinds de opening van het testament van wijlen de heer Jan Mulder. . . ’
‘Jan Mulder?’ interrumpeerde zij. . . ‘ken ik niet.’
Haar stem klonk rauw en verried dat zij in haar leven veel gerookt en gedronken had.
‘Mevrouw, de erflater kende u ook niet.’
‘De erflater? Erf ik van iemand? Hou me niet voor de gek, notaris... weet u, in onze tamilie moesten we altijd hutje bij mutje leggen om er een onder te stoppen.’
‘Zulke families zijn er meer, mevrouw. Maar deze erflater heeft u zijn hele vermogen nagelaten.’
‘Hoeveel?. . . moet ik me vastgrijpen?’ zei ze onaangenaam, terwijl zij een sigaret nam uit de antieke vijzel, die uitnodigend op de con-ferentietafel stond. De notaris rees op om haar vuur aan te bieden. Hoffelijk, maar met het gezicht van een man, die een rokende vrouw niet mag. En weer constateerde hij iets; nu, dat de sigaret in haar mondhoek stak, dat haar onderlip een beetje brutaal was en haar ogen even vreemd flikkerden, toen zij hem dankte terwijl zij een rookwolk uitblies. Maar ook had hij opgemerkt dat haar neusje
67