De boerin en Theun, de knecht trokken hem van het paard, droegen hem naar zijn stoel hij de lege haard. Daar sliep hij tot diep in de volgende morgen.
‘Dat was een mooie beurt, gisteren. Al je zakgeld verdaan!! Vandaag komt de veewagen langs en die zal Witsok mee naar de stad nemen. Het geld zal ik de volgende week wel gaan beuren,’ zei de boerin verbeten.
Boer Van Hout stak zijn handen diep in de zakken, keek grimmig naar de horizon, toen, mild, naar Witsok, die rustig graasde in de wei.
'Hij blijft hier. Tot hij sterlt. En werken hoeft hij niet meer. Hij is oud en heeft het verdiend,’ zei de boer beheerst.
‘Heb je geld te veel?’ meesmuilde de boerin, ‘dan had ik graag een nieuwe
‘Voor onze levensavond en die van een oude ruin heb ik genoeg. Hij blijft.. . en basta!’
Toen keerde boer Van Hout zich om. Ging naar de schuur. Stak z’n hand in een zak haver en liet het door z’n vingers glijden. Glimlachte en fluisterde: ‘Tussen een hertog en een boer ligt maar een kleine afstand. . . slechts een ruig borreltje.’
En hij lachte zo daverend dat de mussen verschrikt opvlogen van de deel.
29