land is geen bezit meer van zijn geslacht, je pachtheer is nu een koopman, die van het boerenleven niets begrijpt.’
‘Witsok..ik ben opeens zo moe in mijn benen. Ik wil op je rug zitten, net als de hertog.’
‘Niks te zitten. Een boer op de afstammeling van een krijgsros? Ben ik nog niet genoeg vernederd?’
‘Je bent een ruin, Witsok, een zacht goed beest en géén oorlogs-hengst. Ik heb je als een ruin gekocht, waar of niet? Je kan daarom niet boos op me zijn. Toe, laat me op je rug zitten, net als de hertog.’ ‘Fleem maar tegen de tractor.’
‘Toe, Witsok, ik wil naar de hoeve.’
‘Is je geld op?’
>•’
‘En als ik je naar huis gedragen heb, brengt Theun de knecht me dan morgen naar de vilder? Want jij mag niet meer gaan van de boerin.’
‘Breng me naar huis. Je moet een dronken mens geen beloften afpersen,’ schreeuwde de boer opeens weer boos.
‘Ik wil niets afpersen. Alleen maar weten waar ik aan toe ben.’ ‘Eerst naar huis.'
Bij een mijlpaal hield Witsok stil. De boer klom met moeite op zijn rug, maar viel er weer af. En nog eens en nog eens. Eindelijk hing hij op de rug van het paard. Zat als een zatzak en hij hikte soms en doezelde. Langzaam stapte Witsok de weg terug.
Na een tijdje schrok de boer wakker, voelde het vertrouwde, deinende, zware paardelijf en zijn warmte door zijn broek tegen de benen. Hij lachte, riep: ‘Witsok, ik voel me als de hertog!’
‘Uit jezelf of door mij ?’ ondervroeg het paard.
‘Ik begrijp je niet, wat bedoel je daarmee?’
Het paard gaf geen antwoord. Domme dronken boer!
‘Witsok, als ik nu de hertog was en jij je voorvader, zouden wij dan al dit land kunnen veroveren? Laten we de hertog en zijn oorlogs-hengst zijn!!’
‘Het is majesteitsschennis, baas. En zet roven en geld eens uit je
26