‘Is het nu over, opa?’ vroeg Simon kleinzoon bezorgd.
‘Ja... het is over. Alles gaat over, m’n jongen. Alles.'
Hij keek neer op de kinderen. Naar Simon kleinzoon Izzudaar, naar Mirjam Rosenheimer, die trots was op haar naam. Toen vooruit... en zag in de verte het kleine, kittige, sierlijke, grijze dametje. Ja-chetje, die kwam om mee te gaan taartjes eten. Als altijd op de minuut.
‘Daar komt oma,’ zei Simon Rosenheimer. En voor het eerst van zijn leven dacht hij dat hij haar haatte en hij bad stilletjes om vergeving. En hij keek al maar naar de lichtreclame. Aan. . . Izzudaar. . uit. Aan. .. Izzudaar. . . uit. Aan... uit... aan. . . uit. . .
De kinderen trokken hem mee. En hij liep. Zijn kin beefde. . .
18