Onophoudelijk en steeds dringender klopte de nieuwe tijd op de winkeldeur van Simon Rosenheimer en wekte vooral Simons vrouw, de kleine sierlijke Jachet.
Toen zij eens was teruggekeerd van een bezoek aan de hoofdstad, had zij een gewaagde verandering doorgedreven.
Jaar na jaar hingen de confectiejaponnen aan houten knaapjes en leken op de deerlijk omgekomen vrouwen van Blauwbaard. Maar nu deden wassen poppen hun intrede. Zij stonden in het gelid en het was alsof de Burgers van Calais hun lot afwachtten in Simons etalage.
De nieuwe tijd wist van geen ophouden. Jachetjes overmoed groeide, zodat de expositie steeds gewaagder werd. Een pop zat nu op een gouden stoeltje, een andere lag bevallig terneer, weer andere plukten het geheim des levens uit de lucht. Er waren nog wel ondergoed en korsetten tussendoor verwerkt op uitdrukkelijk verlangen van Simon, maar Jachet beidde haar tijd. Rukje na rukje tot het einddoel, zodat hij het niet merken zou, want met een man moet men tóch oppassen.
En Simon, voor zijn vrienden Sjimrne, Rosenheimer wilde opeens ook iets doen. Er moest een telefoon komen. Zijn moed was niet spectaculair, daarom wachtte hij tot Jachet weer een paar dagen logeren ging bij haar moeder in de hoofdstad.
Zij kwam terug, juist op het moment dat de werklieden hun tentje hadden afgebroken en de straat weer dicht geplaveid. De winkel stond vol klanten en kennissen en iedereen vroeg zich af met wie Sjimrne zo nodig telefoneren moest. De klanten kwamen vanzelf en
9