De bakker opende zijn buitendeur.
Zoals iedere dag.
Hij klapte de raamluiken neer.
Zoals iedere dag.
De gezel kwam naar buiten en legde de broden erop.
Zoals iedere dag.
Toen bond de bakker een schoon voorschoot rond zijn gezwollen buik. En blies op zijn hoorn, naar links en naar rechts, vooruit en schuin opwaarts naar het huis van Joost Kluwer. Want de nachtelijke zorgen van de bakkerij lagen weer ten toon.
Zoals iedere dag.
En Geerte van Arcen in het huis van Joost Kluwer opende moeizaam haar ogen. Ze besefte dat er iets begonnen was, maar niet wat. In de wereld tussen slaap en ontwaken zag zij het ronde glas-in-lood boven de gesloten luiken haar toegluren als uileogen. Het klaarde. Het werd in de uileogen tot grauwe stenen, tot een muur. Zij hoorde een schor geluid, een krijsende vogel of een varken in doodsangst. Het werd helder in haar oren en hoofd . . . de grauwe stenen, de bakker, de bakkerij... de hoorn... zes uur ... de bakker heeft geblazen ... het is tijd om het vuur op te rakelen, de pot met roggepap moet aan de haak ... Joost Kluwer moet weer vreten, vreten!
Zoals iedere dag.
Lui kwam zij overeind in haar bedstee terzij van de schouw, stiet met een nijdige trap de deurtjes open naar haar wereld, de keuken. Zij liet zich zakken, voelde de
ii