11
pas de lepels en vorken opgepoetst, en daardoor blonken ze zoo mooi. En het tafellaken was heele-maal schoon, en, — o, wat was die Eva toch knap! — de soeplepel en de groentelepels lagen in een mooi figuurtje midden op tafel.
״Nou is het sjabbos” zei Jacob.
״Ja, nou is het sjabbos,” zei Eva, en ze danste om de tafel heen, die ze zelf zoo mooi gedekt had.
Maar toen werd het stil in de kamer, want Moeder ging oren, en Eva ook een beetje.
Jacob zat stil, met groote oogen, Moeder aan te kijken.
Nu zong Moeder zachtjes, met Eva samen. ״Lego doudie,” hoorde Jacob ze telkens weer zingen.
En toen Moeder en Eva eindelijk hun tefilles hadden weggeborgen en weer mochten praten, zei Jacob:
״Wat een mooi liedje was dat!"
״Dat is geen liedje,” zei Eva. ״Hè, Moe, als je Joodsch zingt is het geen liedje, hè?”
״Jawel,” zei moeder, alleen is het geen liedje, maar een heel groot lied. En weet je, wat het beteekent? Dat regeltje, dat we telkens weer op nieuw zingen, beteekent: ״ ״Daarzoo komt de