19
en Henk uit Ze moch-ten al-le-bei hun krui-wa-gen mee-ne-men*
En hun schep en hun em-mer-tje*
En ze hoef-den geen hoed op en geen man-tel aan*
Want het was zulk warm weer*
Ze gin-gen naar het zand!
Dat was niet ver van huis*
Daar wa-ren man-nen aan het bou-wen* Die had-den daar eerst een hee-le boel zand ge-gooid*
Daar mocht je wel spe-len, als je wou* Toen ze er kwa-men, gin-gen ze al-le-bei hun krui-wa-gen vol schep-pen en er mee rij-den*
„Schel-visch! Schel-visch!” riep Henk* „Ap-pe-len! Ap-pe-len!” riep An-nie* „Hoe-veel kost de visch?” vroeg Moe-der aan visch-boer Henk*