28
de win-ter*
Want dan kon-den de koei-en van boer Ja-kob niet in de wei om gras te e-ten» En ze moes-ten toch wat te e-ten hebben*
An-ders kon-dcn ze ook geen melk ge-ven*
Daar wa-ren Kees en Nol nu op het hooi-land*
„Voor-uit, jon-gens!” zei boer Ja-kob* „Hel-pen V*
De knech-ten van boer Ja-kob schepten het hooi met een hooi-vork op. En zo gooi-den ze het op de hooi-wa-gen*
Daar bo-ven op stond ook een man* Die spreid-de het hooi uit op de wa-gen* Het hooi kwam heel hoog op de wa-gen te lig-gen*
Kees en Nol kon-den nog geen hooi-