Luchtig, in vlug marschtempo.
Zacht-jes, stil op on - ze teen ■ tjes Loo-pen we al ־ le Zou er daar nog go - meits lig ־ gen ? In dat hoek - je Va - der kijkt nog met zijn kaars ־ je; Zoekt nog hier en
ka - mers door Om nog go - meits op te zoe - ken: nog mis-schien? Waar we kij-ken, — hoe we zoe-ken, — zoekt nog daar. — Zoo, nu kan het Pe-sach wor - den,
Wij er ach - ter — Va ־ der voor. Ner - gens go - meits meer te zien! Want we zijn met zoe - ken klaar.
21