3
i. Het nieu-we broer-tje.
We heb-ben een broer-tje ge-kre-gen.
Zijn arm-pjes zijn mol-lig en rond. Hij heeft nog geen kies-jes of tand-jes, Pre-cies als in groot-moe haar mond*
Maar kijk: ik vind één ding zoo jam-mer* Ons broer-tje heeft al-tijd ver-driet. Hij kan wel al trap-pen en schreeu-wen, Maar lach-en, dat doet hij nog niet.