16
En ze ging weer met een em-mer bij één van de koei-en zit-ten.
Net als in den stal.
Dik keek naar het mel-ken.
En hij pluk-te bloe-men.
En hij ging in het gras lig-gen.
Al-les mocht.
Toen de boer-in al-le koei-en ge-mol-ken had, wa-ren de em-mers net vol.
Ze hing de em-mers weer aan het juk.
En toen gin-gen ze weer al-le drie weg. Dik keek nog tel-kens om.
„Dag, koei-en!” riep hij.
„Dag! Dag!”
Maar de koei-en rie-pen niets te-rug.
Niet eens boe.
Ze moes-ten gras e-ten.
En daar-door had-den ze geen tijd om wat te zeg-gen.