kwam vijf andere toen nog levende joodse auteurs. Volgens Borgers had Stuiveling 'in lichte mate meegewerkt aan de ombuiging van ons onderwijs in natio-naal-socialistische geest'.
Tegen deze achtergrond moesten Jeanne van Schaik-Willing en H.J. Smeding een besluit nemen. Ze deden het elegant, maar duidelijk. Op 27 januari 1966 schreven ze: 'Waarde Garmt, Niet allen zagen de richtlijnen voor ons gedrag, die zich na de bevrijding zo duidelijk aftekenden, reeds tijdens de oorlog. Er zijn, bij het afwegen tussen twee kwaden, door velen onjuiste beslissingen genomen.' Ze behoren niet tot degenen die Victor van Vriesland 'de onverzoenlijken' heeft genoemd, schrijven ze. 'De ondergetekenden achten een dergelijke houding zelfs hooghartig en in strijd met het besef van eigen, misschien latent gebleven tekorten. Dit neemt niet weg dat de commissie het eens is met de opinie van onze betreurde Nico Donkersloot dat voor het jury-lidmaatschap voor een prijs, die een Joodse landgenote wil eren, iemand gekozen dient te worden, die zich in een van zijn beslissingen niet heeft vergist.'
Het nieuwe jurylid werd Hella Haasse.
Winnaars van de Marianne Philipsprijs:
Constant van Wessem (1951); Til Brugman (1952); Dirk Coster (1953); Nescio (J.H.F. Grönloh, 1954); Maurits Dekker (1955); Belcampo (H.P. Schönfeld Wichers, 1956); Jac. van Hattem (1957); Nico Rost (1958); R. Blijstra (1959); Jef Last (1960); C.J. Kelk (1961); Beb Vuyk (1962); Evert Straat (1963); Catharina van der Linden (1964); B. Roest Crollius (1965); C.J. van Schagen (1966); Ida Gerhardt (1967); Maurits Mok (1968); Chris van Geel (1969); Gabriël Smit (1970); Sjoerd Leiker (197 x); Alfred Kossmann (1972); A. Alberts (1973); Joop Waasdorp (1974); Aya Zikken (i975)-
100