het hardst. Hoe kwam het toch, dat ze dat allemaal vooraf schijnen geweten te hebben?
„Hoe komt het toch? Het brandde zoo mooi, het allermooiste!”
„Maar daarom juist moest het immers het eerste uit gaan! Domme meid...”
Moest het daarom juist het eerste uit gaan? Ze gelooft het niet.
„Nee, zeg nu eerlijk... éérlijk...”
Hij lacht maar en knikt maar van ja. Vader ook. Zeker, juist omdat het zoo prachtig brandde, moest het het eerste uit. Haar broertje heeft den halven stuiver al. Twintig negerballen of vijf kokos-spinne-kopjes — of dertien kakeien... maar hij zal wel deelen...
Het wonder-mooie lichtje! En ze kijkt naar den muur. Stil stralen de vier vlammetjes, die nog over zijn, het derde heeft de andere ingehaald en is nu bijna even sterk. Het hare alleen is uit, is dood. Wie had toch gedacht, dat het allermooiste het eerst uit moest, juist omdat het ’t allermooiste was...?
Ja,.., er zijn vreemde dingen in de wereld!
(Uit „Het Huisje aan de sloot”, uitgave Mij. voor goede en goedkoope lectuur, A’dam 19211.
58