beklagen. Ze vervloekt dan de minuut, dat ze op de wereld gekomen is, scheldt tegen Gittele, als die tenminste thuis is. De kinderen zijn hieraan al gewoon en Mosjele en Awrom staken hiervoor niet eens hun vechtpartij.
Maar vandaag is er geen ruzie. Er is een brief gekomen uit Warschau en daarin staat, dat oom Feiwel, een broer van Jankele, uit Amerika, voor eenige dagen naar Warschau is gekomen en dat hij van deze gelegenheid gebruik wil maken om zijn familie, die hij nu al in geen twintig jaar gezien heeft, in Klowisk te bezoeken.
Dat is een gebeurtenis. De kinderen kennen oom Feiwel natuurlijk niet. Er is wel eens over hem gesproken, een enkele keer maar, Jankele en Jente hebben elkaar dan aangekeken en gauw een ander onderwerp aangeroerd. Maar nu zal oom Feiwel zelf komen. Jankele is onrustig. Hoe zal hij eruit zien, wat zal hij tegen hem zeggen?
Feiwel, zijn jongste broer..., ja, die zaak was destijds niet mooi..., die heeft eigenlijk niet gedeugd. In het cheder al interesseerde hij zich meer voor het verhandelen van verroeste mesjes, kleurige brillen en stukjes potlood, van onbestemde afkomst, dan voor het chomesj.
Op een dag verscheen hij tot aller schrik met een opengeknoopte kaftan, waaronder het ééns witte hemd, te zien kwam. Een groene das, gemaakt van een stuk afgeknipt sjabbosschort van moeder Leitsje zaliger, voltooide zijn kleeding. Toen werd hij voor de eerste maal van het cheder naar huis gestuurd en sinds dien dag kwam dit regelmatig voor. Vader, de ouwe Zalmen, olewhasjolem, bemerkte, dat Feiwels pijes
12