17
machtig) — j$j grafschenner — jy die sjaggert met je God — jy erger onteerd dan de dochter van Iwan — jy voor wie geen kind ooit 'n lichie zal branden — jy laffe, laffe ellendeling... (stikkend in zijn verwenschingen stort hij neer).
De Hoofdman (met ontzag, helpend hem op te beuren). Genoeg, genoeg...
Karalyk (hijgend). Ja genoeg — we gaan — we gaan — we gaan... Da’s ’t tweede glas dat ’k stuk heb gesmeten... (vreemd-glimlachend)... ’t tweede...
De Moeder (tot Hoofdman). Waar moeten we heen?
Hoofdman. Weet ’k niet...
De Moeder (de grootmoeder bedoelend) ... En zy ? — Mot ze verhongeren?...
Hoofdman. Je zoon blyft. Vooruit! ’t Is kort dag...
Karalyk. Kort dag... kort dag... (Zij gaan heen in den sneeuwstorm. Angstig schiet Petrushka op de deur toe, grendelt die, luistert bij een luik).
Grootmoeder (dwaas van glimlach). Lichie van myn — van myn...
Petrushka (woest). Suscht!... Hou je mondI Hou je mond! (strompelt naar de bank).
Grootmoeder (de vingers in het knetterend-doov end vlammetje)... Lichie... Hèhèhè!... Adonoj ... Adonoj ...
April 1893.
(Doek),