AHASVERUS.
Een smerige boerenkamer. In den achtergrond een deur en twee kleine vierkante ramen, waarvan alle ruiten gebroken zijn. Deze geven uitzicht op den landweg, zwaar besneeuwd. Een felle wind jaagt sneeuw door de openingen. Avondschemering. Tegen den linkerwand een reusachtige oven, uit steen gemetseld, met grauwe kalk bepleisterd. Van het bovengedeelte van dezen oven loopt een breede plank (palati) naar den rechterwand. Rechts, voorgrond, een ruwe bank. Daarvoor een zware withouten tafel, waarop een Samovar. Verspreid er om heen houten stoelen. Deuren rechts en links, op het eerste plan.
EERSTE TOONEEL.
Op de bank zit Karalyk, de armen onder het hoofd. Over hem, aan de andere zijde der tafel: Petroff. De moeder, links op den voorgrond. Boven op den oven hurkt de grootmoeder. Type Karalyk: sterk joodsch; gebogen neus; gegroefd, bruin gezicht. Haar lang, bedekt door muts. Baard lang, slordig, bijna grijs.
Type Moeder: mager; zwart haar; doek om ’t hoofd.
Type Grootmoeder: haar spierwit; doek om ’t hoofd; starende wezenlooze oogen. Voorkomen: dierlijk vervuild.
De Moeder (.norsch). Kasja ! Kasja!
K a s j a (sloft langzaam binnen door de deur, rechts, zet een glas met olie gevuld, waarin een brandend pitje, op den hoek van den oven).
De Moeder (tot de meid). Doe de ramen dicht! (De meid gaat heen door de achterdeur. Men ziet haar vervelooze planken aan de buitenzijde voor de ramen plaatsen).
Karalyk. Is 't al zóó laat?
Ahasverus. 2