XIV
maakt en Eössing schreef o. a. dat het werk „geschreven is met tranen”, de „Tribune”: „daar zijn tranen gevallen op die bladzijden, daar is smart, daar is hartstocht, daar is woede in die regels...” Bovenal echter vermakelijk is de grap, omdat de heeren critici nu zoo boos zijn. De „Amsterdammer” heeft er een heel feuilleton voor over, om te betoogen dat haar critici ook trots de mystificatie een juist oordeel over het stuk hebben geveld, en daarna Heijermans eens duchtig in de luren te leggen. Het „Handelsblad” tracht zich een schijntje van gelijk aan te praten; maar het grappigst is J. H. Eössing in het „Nieuws”, die het wil laten voorkomen, alsof hij zelf reeds vóór Heijermans den sluier van het geheim oplichtte, het had doorgrond. Bij het lezen van al die kinderachtigheden, die halve zelfverdedigingen, komt de gedachte op, hoe klein dat Amsterdamsche bentje toch eigenlijk is. En zoo Heijermans in éen ding gelijk heeft, dan is het in zijn onderstelling, dat met zijn eigen naam ge-teekend, en niet mystiek voorbereid, „Ahasverus” veel minder gunstig zou zijn beoordeeld. In plaats van dit te erkennen, nog boos worden op den koop toe — wat zijn die menschen klein!”
Tot zoover de mystificatie. Den 12den Juni 1893 ging „Ahasverus” bÿ Antoine. Het was de eerste première van ’n Nederlandsch stuk in Parijs. De rolverdeeling was deze:
Karalyk .......
. . , M.
Antoine.
PlOTR, LE FILS.....
Depas.
Le Pope .......
Gémier.
Un Paysan......
Michelez.
Le Chef des Cosaques.
• • • »
Arquillière.
La Mère.......
. . . Mme. Barny.
La Grand’mère ....
Reynold.
Kasja, servante. . . .
Vinet.