Tot de dichters, die in Nederland als de vernieuwers van omstreeks 1920 gelden, behoort, met H. Marsman, J. Slauerhoff en Hendrik de Vries, Herman van den Bergh. Hij is zelfs de pionier van het viertal en ook de eerste theoreticus van de nieuwe dichtkunst. Met zijn publikaties in de tijdschriften Het getij en De vrije bladen en vooral met zijn bundels De boog en De spiegel heeft hij een grote indruk gemaakt en veel invloed gehad. Nog altijd behoren deze bundels tot de belangrijkste poëzie van de eeuw. ‘Hun waarde is aanzienlijk’ heeft S. Vestdijk van Van den Berghs gedichten gezegd en ergens heeft Vestdijk de term ‘een der hoogtepunten van onze hele poëzie’ gebruikt. De boog (van 1917) en De spiegel (van 1925) zijn er nu apart als Boekvinken om weer hun autonome bestaan te hebben.
Omslagillustratie: Lex Metz
490/69