op gekorven kloosters, op kartelige abdijen die de eeuwen voedden aan het zuiver hart;
Op bergtoppen, die voor Gods deuren dralen, schoon hun scherpte er grote holen in snee, op de huivrende daken der kathedralen en op ’t in de velden verdronken vee;
Zij viert ze op de zustersterren, die tanen,
-zie, ginds houdt nacht de dag in beraad -op de hoge rasterperken der platanen en, machtloos, op de eerste dageraad;
Want nóg zal zij marden en de aarde teisteren, maar opgang, opgang is er van wit aan de lucht. Het daagt!
-Tegen de hemel zit de lijster, en ziet de zon, en eet een vrucht. -
9