PRIAPISCHE LIEDEREN
Ziet in mij: god van baring en ontbinding die functiën ent van het bezielde op *t onbezielde die rompen zegent, zwellend van verblinding naar elkander en die elkander hielden
zóólang in worging onder virtuozen nacht van liefde, en zonder 't maanlicht stortend op hun heester, dat zij zich schiepen Mij tot Vrucht en Meester — en reddeloos vervielen aan hun dracht.
Mééster toon 'k mij: ik heb hun lijven niet van noode; — raapt voort wat er restte van de lichaamlijk dooden, werpt hun weefsels op tot een vleezen vaalt:
Ze zijn geen grondstoffen, geen versche kern, geen normen; Vruchtbaren! hoont mij niet met deeg voor mijne vormen—
-— Ik ben de god, die nimmer faalt!
46